Geschiedenis van Kalfort
Het gehucht Kalfort ontstond aan een doorwaadbare
plaats aan de Molenbeek vóór zij in Eikevliet in de Vliet uitmondt. De
bewoning vestigde zich aan die zijde van de beek, waar de gronden hoger
lagen en de baan splitste in een tak naar Ruisbroek en het Hellegat langs
Coolhem en een tak naar Rijweg en Mechelen. Aan de overzijde van de Molenbeek
lag een brede strook moerassen, die tot in de negentiende eeuw geen bewoning
toelieten.
Zeker is dat al in de prehistorie mensen op het domein Coolhem hebben
vertoefd of op zijn minst zijn gepasseerd.
Bij archeologische opgravingen kwamen er enkele bewerkte vuurstenen boven.
Op dezelfde plaats kwamen ook enkele scherven van handgevormde potten
uit de ijzertijd of vroeg-romeinse tijd en uit de Merovingische periode
aan het licht.
De oudste bekende schriftelijke vermelding van Kalfort dateert van 1155.
In een akte is er sprake van Siger van Calfort.
Onder Kalfort verstaat men nu het hele grondgebied van de parochie
Kalfort, naast sommige delen van de parochie Puurs. Vroeger was de betekenis
veel beperkter. De wijk Essendries werd er o.m. niet bijgerekend . Het
grootste deel van het huidige Kalfort behoorde tot de heerlijkheid Puurs,
dat het grondgebied van het huidige Puurs, Kalfort en Breendonk bestreek.
Een deel van Kalfort, nl. Coolhem en Coolhemveld, vormde tot in 1470 een
aparte heerlijkheid. Puurs was een geestelijke heerlijkheid. De Benedictijnerabten
van Sint-Cornelimunster van Aken waren vermoedelijk van in de 10de eeuw
de heren van Puurs. In 1278 werd heerlijkheid eigendom van de abdij van
Sint-Bernards op de Schelde. Van 1278 tot op het einde der 18de eeuw,
bleef de abt van Sint-Bernards heer van Puurs.
Kalfort was een rustig landbouwersdorp. In de omstreken kreeg het omstreeks
1300 enig belang omdat er een relikwie van de tranen van Christus in de
kapel werd vereerd. Vermoedelijk was die meegebracht door één
van de ridders van Coolhem. Naast de kapel was een klooster waar pelgrims
werden opgevangen. De zusters herbergden de bedevaarders, die van heinde
en ver kwamen toegestroomd. Na een periode van verval kreeg het klooster
in 1552 een nieuw elan door de komst van Gasthuiszusters-Augustinessen
van Heindonk. Het klooster werd voortaan Vrededaal genoemd.
De kapel en het klooster werden niet gespaard tijdens de godsdienstoorlogen
op het einde van de zestiende eeuw. Integendeel, het klooster werd verwoest
en de zusters verdreven. De kapel ging in vlammen op. De kostbare relikwie
van de tranen van Christus kon niet worden gered.
Na de godsdienstoorlogen werd de kapel van Kalfort weer opgebouwd. En
Kalfort bleef een bedevaartsoord. Want voortaan werd er het beeld van
Onze-Lieve-Vrouw ten Traan vereerd, dat volgens de legende te Kalfort
aanspoelde, maar vermoedelijk door de Gasthuiszusters uit Heindonk was
meegebracht. Haar naam kreeg ze van de verloren gegane relikwie van de
tranen van Christus.
In de loop van de negentiende eeuw herwon de begankenis haar luister en
betekenis. Het kerkelijk leven in Kalfort werd mee bepaald door de jaarlijkse
bedevaart naar Onze-Lieve-Vrouw. De jaren rond de eeuwwisseling vormden
een hoogtepunt, niet in het minst omdat Kalfort sinds 1857 een zelfstandige
parochie was geworden. Een nieuwe kerk werd gebouwd.
Economisch bleef Kalfort - net als de andere Klein-Brabantse dorpen -
lang uitsluitend aangewezen op de landbouw. Tuinbouw was en is zeer belangrijk
met de vlas- en aspergeteelt, later met prei en bloemkool. Pas met de
aanleg van de Rijksweg N16 kwam er enige industriële bedrijvigheid
met vooral de bedrijven Upjohn en Devos Lemmens.
Niettemin was Kalfort een levendig dorp met een uitgebreid verenigingsleven
van onder meer twee elkaar sterk beconcurrerende muziekmaatschappijen.
Dit verenigingsleven dat in de kermisweek een sterke stimulans krijgt,
is tot op de dag van vandaag springlevend. Ook de historische rivaliteit
tussen gehucht Kalfort en grote broer Puurs blijft nog steeds aanwezig.