Interview met Alfons Meskens
Op 'n schonen Oktoberzondag, om 1.30 u.
in de namiddag, startten wij met ons oud Fordje, ons cadeau gedaan door
het centraal Milac-Comité, naar Kalfort. Ons doel was al lang uitgestippeld
: we gingen Alfons Meskens, bijgenaamd Notjes, eens interviewen in de
Amerstraat. Ge zult U wel herinneren : naar de spoorweg Mechelen-Terneuzen
toe, klimt de kasseiweg ietwat naar omhoog. Krochend pufte onze "limousine"
naar boven, maar juist op 't laatste eindje liet de motor het steken,
juist wanneer er 'n trein was aangekondigd. Nogal chance dat de Diise
Jantjes daar was om ons karreke een beetje verder te duwen.
We vonden Fons Meskens juist thuis en nogal op z'n gemak. Met een dikke
havana, die hij nog van een teerfeestje van daags te voren had overgehouden,
zat hij te luisteren op een bankje tegen de zijgevel van z'n huis naar
de deugddoende warmte van het verbleekte najaarszonnetje. En hij had zojuist
een paar pintjes gesnoerd. 't Kon niet beter, want dan vooreerst ontpopt
hij zich als een aangenaam verteller en humorist.
Na de eerste kennismaking, vlotte ons gesprek algauw. "Wel, Fons, naar
we hoorden zeggen, ging het hier vroeger toch plezanter aan toe, is 't
niet?" "Wel ja," antwoordde hij, terwijl hij rechtsprong, "vroeger, vroeger
dan werd er pleizier gemaakt. Ze klagen dat er nu geen meer is, maar dat
moet ge zelf maken. Trouwens, als ge nu zulke toeren moest uitsteken als
vroeger, dan pakken de gendarmen U bij uwen collée."
"Wel Fons, welke toeren haalde U dan destijds uit ? Vertel er ons iets
van." "'k Zou er zoveel kunnen opsommen. Zo bij voorbeeld, 's avonds bonden
wij een paar lege bierbakken, met de flessen er in natuurlijk, aan onze
fiets en reden we zo 't dorp door. Ge moet niet vragen : 'n lawaai van
alle duivels en iedereen sprong verschrikt buiten. Probeert dat nu nog
eens !... Gendarmen moeten er zijn, 't akkoord, maar ze zouden meer inschikkelijker
moeten zijn tegenover de fratserij. Enfin,... ," en intussen was 't alsof
hij dat verleden doorslokte, "... we hebben er 't ons van gehad."
"Naar we vernomen hebben, Fons, zijt ge vroeger in uwen jongen tijd nog
renner geweest. Is dat zo ? In welke koersen, of beter gezegd, in welke
categorie hebt ge daaraan deelgenomen ?" Lang moesten we niet op antwoord
wachten, hij fronste even de wenkbrauwen. "Dat was in de zogenaamde dopperskoersen,
omdat het merendeel der deelnemers doppers waren. U kunt die best vergelijken
met de huidige beginnelingencategorie, die toen evenwel nog niet officieel
bestond. Eenieder die 'n koersvelo en een trui, n'importe dewelke had,
mocht aan de start komen." "En welke kleuren verdedigde gij in dien tijd
?" "Eerst en vooral kwam ik uit voor de merken 'Salvator' - 'n donkergroene
vélo - en 'Auto-Moto' - 'n donkerpurpere. M'n materiaal kreeg ik alsdan
van 'n zekere De Proft uit Breendonk. Maar toen nadien den Dore leverancier
werd van 't merk 'Libertas', verdedigde ik die kleuren. Voor 'n parochiaan
deed ge al iets meer en trouwens... - en dat was naar mijn mening de doorslag
- die betaalden 45 galetten in dien tijd voor elke eerste prijs. En eerlijk
gezegd, 'k was ik in dien tijd 'n 'as'. Reden we b.v. naar Mechelen, dan
moest eenieder van achter m'n hielen blijven."
"En Fons," - onderbreken we hem -, "wie waren uw meest geduchte tegenstrevers
?" Hij schaterlachte ineens en wreef eens in z'n baard. "Dat was Jef de
Sikkel, ge weet wel Jef van Lowieke de Zot, die reed met een 'wonder',
waarvan den Dore eerst verdeler was; ik herinner me nog goed : 'n rooie
vélo met 'n gele kop. En dan hadt g'ook nog Soetje van de Carool op 'n
'Red-Star' van Waar Pintens. Hebben we samen pleizier gehad, zeg !"
Een paar ogenblikken verwijlde de Fons met z'n gedachten klaarblijkelijk
naar het verleden, de fleur van z'n leven. "Frans De Saegher, beter gezegd
'den Bu' was onze soigneur, die zorgde voor limonade, citroenen, bananen
etc. We werden vooreerst gemasseerd met olie gemengd met mayonaise in
't schuurke van de Witte. En om ons het uitzicht te geven van echte athleten
plakten wij haar met vélocol op ons borst en op onze benen, kwestie van
er een plezante noot in te brengen."
"Nu Fons, herinnert ge u nog iets over d'een of d'andere bepaalde koers?"
"Waarom niet ?", terwijl hij ons verwonderd aankeek. "De plezantse koers
die ik ooit gereden heb, was deze waarin ik voor den eerste keer debuteerde
in 't jaar 1938. Ze werd gegeven op den Amer met vertrek en aankomst aan
de café van den Boswachter. Daar werden destijds heel wat koersen betwist
onder de impuls van de Muze. We moesten zeven keren de klassieke omloop
langs den Amer, Luiaardshoek en Coolhem doen. De twee eerste ronden konden
ze me niet lossen, maar de derde toer was ik een beetje verachterd. Dat
ontmoedigde me geenszins; trouwens daar was absoluut geen sprake van,
daarvoor had ik te veel enthousiastische supporters. Wel riep de Prins
- de beenhouwer -: "Fons hoe gaat het ?" "'k Ben op, joeng,"
bekende ik rechtuit. "Houd vol," schreeuwde de Prins daarop,
"straks zal het wel beteren."
En inderdaad, toen ik opnieuw passeerde, gaf de Prins me 'n paardenworst
van wel 'n meter lang, die ik rond mijn guidon wentelde, zodanig dat er
nog een eindje van 30 cm bleef aan bengelen. Af en toe hapte ik daarin
eens gulzig, terwijl ik m'n ogen eens vervaarlijk rolde, tot groot vermaak
van allen, natuurlijk! Enfin, 'k nam ik een binnenwegeltje en alzo kon
ik de anderen in Coolhem vervoegen. Aan de Cré werd er aangekondigd dat
er bij Mie Matée 'n premie was. De spieren uiterst gespannen, met rond
gebochelde hoge rug en m'n kop diep tussen de schouders à la Brik Schotte,
zette ik de sprint in. Of ik gewonnen had of niet, zie dat weet ik niet,
maar 'k had zo'n vitesse en m'n remmen pakten niet en aan de draai van
Fons Tiet ("De IJskelder") reed ik in de volee dan ouwen dikken commissaris
't onderste boven dat hij tegen de gevel duikelde. Ge moet niet vragen
of die koleirig was ! 'k Hoorde hem nog juist tieren : "'k Zal hem
straks wel hebben." Maar ik was genen uil en in de Vijfhuizen verwisselde
ik algauw m'n rooie trui met een groene en startte opnieuw. Toen ik de
volgende keer aan den IJskelder arriveerde was 't : "Commissaris,
daar is hij." Den dikke antwoordde evenwel : "Ba, neije, 't
was ene met een rooie trui."
Tijdens de voorlaatste ronde was m'n achterstand merkelijk vergroot en
met 'n stikkende dorst vond ik niet beter dan maar een goeie pint van
35 c. te gaan pakken bij Jobbeke de Metser. Daar vernam ik dat ze gisteren
een varken hadden kleingemaakt en 'k vond geen beter idee dan m'n been
met varkensbloed in te smeren, kwestie van den indruk te verwekken dat
ik gevallen was. En inderdaad, Amandineke van den Boel schoot in 'n schree
: "Fons, jongen, geef op en ga naar de dokter; ge bloedt dood !"
"Ja zo dood als 'n pier," repliceerde ik en reed door.
Aan ons cynisch glimlachje zag de Fons maar al te goed dat we hem niet
te best geloofden. "Wel, opperde hij, wedde gij voor 10 galetten en ik
voor honderd of dat niet waar geweest is ?" We pasten; hij was te zeker
van zijn stuk. "Ja, ik had daar slechts een zesde plaats."
"Nu eerlijk gezegd, Fons, welke ereprijzen hebt ge zoal in uw vroeger
carrière behaald ?" "Eerste prijs te Ruisbroek, Appeldonkstraat, te Liezele
Wolf en te Boom Noeveren," en intussen overhandigde hij ons tot staving
van z'n gezegde 'n foto, waarop hij als overwinnaar stond gefotografeerd.
"Tweede in het kampioenschap van Klein-Brabant te Bornem op een lot van
ongeveer 60 renners. Tweede te Willebroek, Lippelo." "Fons, maar welk
is dan de reden waarom gij niet doorgebroken zijt ?" "Wel, omdat ik te
veel pech had en ook geen straffe kost genoeg te bikken kreeg. Want, wil
ik U iet zeggen ? 'n Jonge coureur moet veel jonge duiven en kiekens fretten,
zoniet..."
Hij beëindigde z'n zin niet..., misschien dat hij eens meewarig dacht
aan het succes dat hij als renner had kunnen behalen. Daarvan waren we
overtuigd: zonder die ongunstige omstandigheden had hij het ver kunnen
brengen, daarvoor had en heeft hij nu nog te veel wilskracht, die zich
in z'n trekken uiten. En in naam van U allen, hebben we Fons Meskens vriendelijk
bedankt voor z'n toegestaan interview.
For-Ever (Felix Vergauwen)