Franse bezetting en Boerenkrijg in Kalfort


Het gehucht Kalfort heeft door de aanwezigheid van twee religieuze congregaties in het verleden een rijke geschiedenis. Het klooster aan de Molenbeek speelde eeuwenlang een belangrijke rol in de groei van het dorp. Dit kan nog meer worden gezegd van de abdij van Hemiksem, die Coolhem als priorij en refugie gebruikte.

Oorlogen en vreemde bezettingen maakten schoon schip. Het augustinessenklooster overleefde de godsdienstoorlogen op het einde van de zestiende eeuw niet. De priorij Coolhem kwam totaal verminkt uit de Franse bezetting. De paters zouden niet meer terugkeren in Kalfort. Na de verwoesting van de abdij van Hemiksem vestigden de cisterciënzers zich in Bornem, waar ze tot op de dag van vandaag wonen.

De meeste eigendommen van de congregaties zijn ondertussen verdwenen. Van het augustinessenklooster blijft slechts Vrededaal over, dat volledig in de parochiezaal is geïntegreerd. De oude deur van de gevangenis van de gendarmerie is een laatste materiële restant van de aanwezigheid van de gendarmerie in dit gebouw. De grondvesten van het klooster zitten verborgen onder de Rozenkransweg. Enkel in de straatnamen (bv. Kloosterbunder) vinden we nog getuigen van deze merkwaardige tijd voor Kalfort.

Eén van de belangrijkste reden voor de afwezigheid van materiële getuigen is de periode van de Franse bezetting op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. Deze episode wordt sinds 1998 in onze Maria-ommegang treffend uitgebeeld.

Keren we even terug naar 1794… De Fransen bezetten de zuidelijke nederlanden Op 26 juni 1794 overwonnen de Fransen de Oostenrijkers bij Fleurus en werden de Zuidelijke Nederlanden bezet. Tijdens de eerste maanden van de Franse overheersing hadden de inwoners het het zwaarst te verduren. Zolang de oorlog niet was afgelopen werd het bestuur geïmproviseerd door de militairen. Zij benoemden de eerste bestuurders en legden een hoge krijgsbelasting op. Deze bestuurders stelden zich zeer fanatiek op.

In Puurs werd een zekere Spiette aangesteld. Op 7 september gaf hij pastoor Nikolaas Panny het bevel tijdens zijn zondagse preek de Puursenaars aan te sporen hun inlijving bij de Franse republiek op het Gemeentehuis te gaan tekenen. Panny en zijn onderpastoor Lindemans zouden het voorbeeld moeten geven. De pastoor deelde de inwoners de onderrichtingen van de bezetter mee. Maar niemand bood zich aan op het Gemeentehuis. De dag daarop trok een woedende Spiette met enkele gendarmen van huis tot huis om de mensen met geweld te dwingen vooralsnog te tekenen. Enkele burgers deden dit uit angst, maar de rest weigerde hardnekkig. Hierdoor moest Spiette zijn actie staken. De gebeurtenis is tekenend voor de sfeer van onzekerheid.

1795 bracht enige normalisering van het openbare leven. Op 1 oktober 1795 werd België officieel ingelijfd bij de Franse republiek. Hiermee werd het Ancien Regime definitief afgesloten. Symbool hiervoor stond de invoering van een nieuwe jaarrekening. 1789 werd het jaar I. De oude orde werd helemaal weggevaagd. De indeling in graafschappen, hertogdommen en heerlijkheden werd vervangen door een indeling in negen departementen en kantons. Puurs dat altijd tot het hertogdom Brabant had gehoord werd samen met Bornem en Sint-Amands (uit het graafschap Vlaanderen), als kanton ingedeeld in het departement van de Beide Nethen.

Het plaatselijk bestuur, vroeger gedragen door de schepenbank met de griffier en de baljuw als vertegenwoordiger van de heer, werd overgenomen door de "municipaliteit", met aan het hoofd de commissaris. In Puurs was dit Hermans. In de municipaliteit zetelden de agenten als afgevaardigden van de verschillende plaatsen. Voor Puurs vinden we achtereenvolgens de namen van de agenten P.G. Meeus (architect), J.L.Van de Vijver en Joannes Merckx en de adjuncten of adjoints Fr. Cruypelants (goudsmid) en Marnef. Deze agenten waren verantwoordelijk voor de politie en de burgerlijke stand, maar zaten als "collaborateurs" in een lastige positie. De taak van de griffier werd grotendeels overgenomen door het nieuw opgerichte notariaat. In Puurs werd Jacobus Moens uit Bornem benoemd.

Op gerechtelijk vlak werd komaf gemaakt met het gewoonterecht, de "costuymen ende gebruyken", die verschilden van plaats tot plaats. De bestaande gerechtshoven werden afgeschaft en vervangen door de kantons- en departementsrechtbanken. Karel Anthoons werd de eerste vrederechter van het nieuwe kanton Puurs. Hij werd opgevolgd door Lamot.

Ook de gendarmerie werd opgericht. De oude standenmaatschappij had de Kerk als belangrijke steunpilaar. Zij had veel macht en invloed en bezat vele eigendommen. Door het stelsel van de tienden waarbij de boeren een tiende van hun opbrengst aan de Kerk verschuldigd waren, had de Kerk een grote financiële basis. De Fransen wilden de invloed van de Kerk breken en de vele bezittingen aanslagen. Vanaf 1796 werd een hele reeks maatregelen genomen. De tienden werden samen met het ingewikkelde belastingsstelsel afgeschaft en vervangen door een heffing per kanton. Weldra zou deze belasting echter niet volstaan en ging de Franse bezetter over tot gedwongen leningen. Het kanton Puurs, dat met zijn 14.000 inwoners als "très riche" werd beschouwd, werd op 9 december 1795 verplicht 148.510 fr. te betalen. Processies werden verboden, net als alle uiterlijke tekens van de godsdienst: de klokken mochten niet meer worden geluid, tenzij voor de Franse burgerlijke feesten. De priesters mochten hun priesterkledij niet meer dragen. De kerkelijke feesten werden afgeschaft en vervangen door het verplichte Feest der Vrijheid. In 1796 werd ook het dragen van de Franse kokarde verplicht. De Heilige Geesttafel en de armendis, liefdadigheid die door de Kerk werd georganiseerd, werden afgeschaft en overgenomen door officiële instellingen. Ook de burgerlijke stand die voordien enkel door de pastoor werd bijgehouden, werd uit de handen van de Kerk genomen. Voortaan zou de agent of zijn adjunct instaan voor de registratie van geboortes, huwelijken en overlijdens. Kloostergoederen werden in beslag genomen.

Vanaf 1797 werd de houding tegenover de Kerk nog verstrengd. In januari 1797 werden de paters van Coolhem voorgoed verjaagd. De Franse gendarmen namen hun intrek in de priorij. De uitwijzing van de vele kloosterlingen werd het begin van een strikte godsdienstvervolging. De eed van trouw aan de republiek werd in september omgezet in de eed van haat aan het koningdom. Op 3 maart 1798 werd zelfs het einde van Kerk, pausdom en geloof afgekondigd.

Aanvankelijk lieten de Fransen begaan, omdat ze dachten dat de godsdienst door de uitgevaardigde verordeningen van zelf zou verdwijnen. De priesters bleven echter in het geheim nog steeds de sacramenten toedienen en droegen de mis op in de huizen van de gelovigen. Te Kalfort werd ten huize van Martin Van Ingelgem op 29 april 1798 door de gendarmen een godsdienstige vergadering ontdekt. Het proces-verbaal werd naar de correctionele rechtbank van Mechelen verzonden. Niet-beëdigde priesters mochten hun ambt niet meer uitoefenen en hun geestelijke goederen werden in beslag genomen. Ze konden daarenboven worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en een geldboete van 500 frank. Dezelfde wet gaf aan het directorium de mogelijkheid al de priesters, die zich tegen de maatregelen zouden verzetten, zonder veroordeling naar het buitenland te sturen. Vele Belgische priesters werden verbannen naar Rochefort in Frankrijk, de eilanden Ré en Oléron of naar Frans Guyana.

Geen enkele priester in Puurs legde de eed af. Pastoor Panny, de onderpastoors Lindemans en Van Ingelgem, de kapelaan van Kalfort, de heren Cools en Van den Broeck, die Breendonk bedienden, weigerden. Als straf mochten de onbeëdigde priesters geen mis meer opdragen en werden hun kerken gesloten. Op zondag 8 oktober 1797 deed men voor de laatste maal mis in de kerk van Puurs en in de kapellen van Kalfort, Breendonk en Eikevliet. De dag daarop moesten de sleutels van de kerkgebouwen aan commissaris Hermans worden overhandigd. Begin december 1797 besliste de municipaliteit van Puurs de kerk om te dopen tot Tempel der Wet. Het volk brak de kerk open en luidde de noodklok. Pastoor Panny werd naar de kerk gehaald om opnieuw de mis op te dragen. Ook in Breendonk, Nattenhaasdonk en Kalfort werden de kerken opengebroken. Peeters werd als speciale commissaris naar het kanton gestuurd om orde op zaken te stellen. Het volk werd verhinderd de kerk binnen te gaan. De kerken werden opnieuw verzegeld, pastoor en onderpastoor uit de pastorij van Puurs verjaagd en de daar aanwezige kerkelijke goederen aangeslagen. De priesters zochten hun toevlucht bij parochianen, die hen onderdak wilden verlenen. De pastoor van Puurs bewoonde het kasteel van baron Snoy in Oppuurs, dat leegstond. Van de andere priesters is de verblijfplaats niet gekend.

Het kapelaanhuis van Kalfort werd op 9 januari 1798 ter beschikking van de gendarmen gesteld, die na de verkoop van de priorij Coolhem een andere verblijfplaats zochten. Elke avond kwamen de Puursenaars de rozenkrans bidden voor de gesloten kerkdeur. De gendarmen joegen de gelovigen naar huis. Toen de Fransen het kruis van de toren wilde halen, werd het protest luider. De gendarmen kregen het moeilijker om de biddende menigte weg te jagen en gingen over tot de eerste aanhoudingen. Pastoor Panny werd beschuldigd van volksmennerij en op 6 januari 1798 tot ballingschap veroordeeld. Op 19 januari kwamen drie gendarmen vergezeld van Van De Vyver, agent van de Puurse municipaliteit, de pastoor aanhouden, maar hij was al naar Westfalen gevlucht.

Coolhem

Ook voor de priorij van Coolhem was de Franse bezetting het einde van een tijdperk. In oktober 1796 bezocht commissaris Droumery Coolhem, waar ze werden ontvangen door de oud-provisor. De pater, die op dat ogenblik alleen was, verklaarde dat de provisor niet thuis was en dat hijzelf de ambtenaren niet verder kon helpen. Droumery stuurde dan een bode naar Hemiksem om de provisor te vragen de volgende dag in Coolhem aanwezig te zijn. Maar de volgende dag gaf de provisor nog altijd niet thuis. Hij bleek ook niet in Hemiksem te zijn en de aanwezige pater verklaarde ook niet te weten of hij in het gebouw zelf of in de omgeving ondergedoken was. Hij weigerde het proces-verbaal te tekenen. De volgende tijd bood Droumery zich voor de derde maal aan op de priorij. Maar opnieuw kwam hij van een kale reis thuis. Ze vroegen de pater naar de registers, maar hij antwoordde dat hij dat niet wist. Vervolgens doorzochten ze het huis. Het kantoor van de provisor was echter vast. Volgens de pater was hij met de sleutel weg. De ambtenaren vertrokken onverrichterzake.

De vertragingsmaneuvers konden niet verhinderen dat de Fransen werk maakten van de ontmanteling van de priorij Coolhem. In hetzelfde jaar eisten de inwoners van Puurs de kerk van Coolhem, waarop de zegels waren gelegd, terug. Het jaar daarop verwierp het municipaal bestuur deze vraag en beval de onmiddellijke ontruiming. Bij deze ontruiming gingen vele kunstschatten en archiefstukken verloren. De aangeslagen gebouwen werden tijdelijk gebruikt door de Franse administratie. Zo werd griffier Van den Berghe er op een vergadering aangeduid om naar Antwerpen te gaan kiezen voor de leden van het departementsbestuur. Voor een korte periode werden de gebouwen gebruikt als gendarmerie, voordat ze uiteindelijk als zwart goed werden verkocht.

De gendarmerie

Op 19 november 1796 besloot de Franse bezetter de gendarmerie in te richten zoals in Frankrijk: "Elk departement zal over een bepaald contingent gendarmen beschikken, waarmee de departementscommissaris de orde in zijn gebied zal kunnen handhaven, daar waar de kantonnale veldwachter, die de gemeentelijke veldwachters onder zijn bevel had, de toestand niet meester zou zijn". In 1798 werd een bestendige gendarmerie gevestigd in het huis van de kapelaan in Kalfort. De oude kapel diende als stalling. Vanuit Kalfort werden vaak gendarmen naar de kermis van Bornem gestuurd om de orde te handhaven. Er was daar hevig verzet tegen de afschaffing van de zondag en het invoeren van het tiendelig stelsel. Het blijkt dat in die tijd in Kalfort minstens één gendarme met zijn vrouw gehuisvest was, want in 1798 werd in Bornem tijdens een vechtpartij de gendarme Godard gedood en in de archieven is vermeld dat de weduwe een pensioen werd toegekend. De huisbewaarder in de gendarmerie in Kalfort noemde zich Hebrard.

De boerenkrijg

De kerkvervolging en de hoge belastingen waren oorzaak van een grote ontevredenheid over het Franse bewind. Het decreet van 5 september 1798 werd de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Het decreet voerde de verplichte militaire dienst in voor de ingelijfde gebieden.

De militaire dienst was de aanleiding voor de Boerenkrijg, die zich vanuit het Waasland verspreidde en waarin Klein-Brabant een vooraanstaande rol vervulde. Bij een verboden religieuze bijeenkomst op het kerkhof van Willebroek op Heilig Sacramentsdag 1798 manifesteerde Emmanuel Benedikt Rollier (1769-1851) zich voor het eerst als leider van de brigands. Hij werd de onbetwiste leider van de opstandelingen uit het oude graafschap Vlaanderen. Bij de oproer werd één van de aanwezige gendarmen gewond. Op zaterdag 20 oktober hadden de in Kalfort gelegerde Franse gendarmen in Bornem elf mannen aangehouden en opgesloten. De dag daarop klepte in Klein-Brabant overal de noodklok en duizenden jonge boeren stroomden samen in Sint-Amands om de Franse bezetter te verdwenen. Onder hen bevond zich ook een compagnie van 200 Puursenaars, die nog diezelfde dag een brigade Franse soldaten die bij de burgers waren gelegerd, verdreven, de gendarmen van Kalfort op de vlucht joegen en de gevangenen bevrijdden en de gendarmerie plunderden. De agent van de municipaliteit, die zich verzette, schoot er bijna het leven bij in.

Van 21 oktober tot 4 november waren de boeren meester in Klein-Brabant. Op zondag 4 november moesten zij in Sint-Amands voor de legermacht van generaal Rostollant zwichten. Zij weken uit naar Bornem en lieten Puurs zonder enige verdediging achter. Generaal Rostollant bezette onmiddellijk Puurs met zijn leger van 1000 à 1500 soldaten. Het verzet van het boerenleger werd zeer vlug gebroken. De boeren verschuilden zich in Bornem, Hingene, Ruisbroek, Willebroek, Blaasveld en Heffen, maar werden omsingeld door de Franse troepen. Ondanks hevig verzet, werd het boerenleger verjaagd uit Bornem en Willebroek en verslagen in het open veld tussen Hingene en Ruisbroek. Kort daarop braken de Fransen het laatste verzet. "Après cette expédition", schreef een Franse bevelhebber, "nos troupes ont balayé les communes de Willebroeck, Puers, Hingene, Lippeloo et autres". Bornem werd in februari 1799 platgebrand en Puurs werd hoofdplaats van het kanton.

De brigands bleven nog lang meester in de Kempen. Daar streden ook nog sterke compagnies van Duffel, waar o.a. oud-vrederechter Lamot van Puurs aanvoerder was. De boerenkrijg werd het sein voor een genadeloze godsdienstvervolging. Bij decreet van 4 november werden honderden priesters tot ballingschap veroordeeld. In het kanton Bornem stonden 37 priesters op de zwarte lijst. In de parochie Puurs verbleven toen negen priesters: onderpastoors Lindemans en Van Ingelgem van Puurs; onderpastoors Cools en Van den Broeck van Breendonk; kapelaan De Coster van Kalfort, en vier verjaagde kapucijnen, nl. Gerardus Knaeps, Gillis De Wolf, Lieven Springers en Pieter Allecins. Van december 1798 tot december 1799 maakten de gendarmen jacht op deze priesters. De priesters hielden zich echter schuil bij gelovige Puursenaars en konden niet worden gevat. "Ils sont fous de leurs prêtres," schreef commissaris Hermans.

Als repressaille voor het luiden van de klokken bij de start van de Boerenkrijg, werden alle klokken door de Fransen uit de toren geworpen en in stukken geslagen. De stukken van al de klokken van het kanton Bornem lagen in de kerk van Puurs, dat door het Fransen als magazijn werd gebruikt. Vermoedelijk bleef het kleine klokje van Kalfort in de kapel. Ook de vier klokken van Puurs hingen nog in de toren. Op een dag in 1799 werden door enkele Puurse vrouwen de klokken geluid, bij afwezigheid van commissaris Hermans. De vrouwen werden aangehouden en naar Antwerpen gevoerd, maar al na enkele dagen vrijgelaten. Als gevolg van dit incident ondergingen de Puurse klokken echter hetzelfde lot als de andere klokken van het kanton. De kerken, die geen andere bestemming hadden gevonden zoals de kerk van Puurs (als magazijn) en de kapel van Kalfort (als opslagplaats voor de gendarmerie), werden dan ook verkocht. Op 30 maart werden de kapellen van Eikevliet en van Breendonk geveild.

Hiermee was de episode van de Boerenkrijg en zijn gevolgen afgelopen. Puurs speelde een geringe rol in de Boerenkrijg. Tussen de aanvoerders van de boeren in Klein-Brabant bevonden zich de Puursenaars Jan Frans Aerts en Philip Verhasselt. Van de 29-jarige Verhasselt is geweten dat hij zelfs na het debâcle in Bornem niet wilde opgeven. Op 7 juni 1799 stapte hij 's nachts in Ruisbroek op de boot om in Nederland te geraken, maar hij werd gevat en in de gevangenis van Gent opgesloten. Op 5 september werd hij vrijgelaten. Andere bekende boeren zijn Frans De Molder, Philip Segers, Jan Desmet, Jan Baptist Mees, Jan Provoost, Jan Frans Cloostermans en De La Motte.

Stabilisering na het concordaat met Napoleon

In november 1799 werd Napoleon consul van Frankrijk. Weldra werd het bewind versoepeld. Ook de Kerk profiteerde hiervan. In december 1799 werden alle niet verkochte kerkelijke goederen als eigendom van de gemeente beschouwd. Begin 1800 werden vele kerken opnieuw ter beschikking van de gelovigen gesteld. De magazijnen bleven wel onder het beheer van de militairen of van de burgerlijke overheden. Ook de verbanningsdecreten van de priesters werden ingetrokken. De priesters mochten hun schuilplaats verlaten en opnieuw de mis opdragen, waar de plaatselijke overheid hen gunstig gestemd was. Dit was onder meer het geval in Puurs waar J. Emmanuel Wuyts het gezag van commissaris Hermans overnam. Wuyts ontruimde zelfs eind 1800 de pastorij bij de terugkeer van pastoor Panny.

Bij het concordaat van 1801, dat Napoleon met de paus sloot, werden al de parochies van het aartsbisdom heropgericht. De nieuwe parochie Puurs was merkelijk kleiner dan de oude en strekte zich nog slechts uit over de leefgemeenschappen Puurs en Kalfort. Oppuurs, Eikevliet en Breendonk werden in 1803 aparte parochies. Rector Joannes De Coster hernam in 1801 zijn dienst in de Kalfortse kapel..

De godsvrede hield niet in dat alle aangeslagen eigendommen opnieuw aan de Kerk werden toegewezen. Het kapelaanshuis van Kalfort werd als gemeentelijk eigendom beschouwd en bleef dienen tot gendarmerie. In 1840 werd de gemeente Breendonk eigenaar van de gendarmerie, als gevolg van een akte van kaveling tussen Puurs en Breendonk. De toenmalige rector van de kapel van Kalfort, Van Heymbeeck, tekende protest aan tegen dit besluit. Hij steunde hierbij op de organieke artikelen van het concordaat. Hij haalde echter zijn gelijk niet, omdat het kapelaanhuis door de Franse regering aangeslagen werd en nooit was teruggegeven. Uiteindelijk verkocht de gemeente Breendonk in 1874 de gendarmerie aan de kerkfabriek van Kalfort, nadat de rijkswacht in de nieuwe kazerne op de Kalfortbaan was ingetrokken.
Kadasterkaart Coolhem

Franse soldaten

Nullamlacus dui ipsum conseque loborttis

Nullamlacus dui ipsum conseque loborttis non euisque morbi penas dapibulum orna. Urnaultrices quis curabitur phasellentesque.

Continue Reading »